Wekelijks delen vier bekende Deventenaren met rood gele roots, hun visie op Go Ahead Eagles en meer. Robert Heukels, Gerard Somer, Erdal Ascipinar en Jan-Willem van Dop wisselen elkaar wekelijks af met een eigen column over hun cluppie. Vandaag dus de beurt aan Robert Heukels…
Een overpeinzing in barre tijden
Het overlijden van Wim Jansen bracht mijn brein terug naar de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Eén keer in de twee weken mocht ik weer. Zaterdagavond 19.30 uur, de B-Side zong uiterst tekst-vast van olé, olé, oleheee, olé, de rook van bommen en granaten benam ons het zicht en de zure walmen mengden zich met de geur van verschraald bier en de rookworsten van Harry Valk. Mijn seizoenkaart zat vol met knipjes, want ik sloeg nooit over, dribbelde steevast met wat vrienden van Daventria aan de Brinkgreverweg naar binnen, trappetje op, programmaboekje in de knuisten en dan las stadionspeaker Theo van Noesel met gedragen stem de opstelling van onze helden voor. Ergens rondom stond Douwe Dabbert, oftewel Dick Jansen, sjaaltjes, petjes en toeters in roodgeel te verkopen, één keer in de zoveel jaar kocht ik een sjaaltje, want voor een jongen was het een godsvermogen. Aan merchandising werd verder nauwelijks gedaan, je dacht toch niet dat we ons konden veroorloven een shirt van onze club te kopen. Het was al heel wat als we een rol King-pepermunt in onze zak hadden branden.
Soms werd er flink gevochten. De Z-Side van FC Groningen kwam de boel een keer bestormen, de F-Side van Ajax stak eens vlak voor mijn neus een vlag in de brand en onze supporters konden er ook wat van, er liepen jonge mannen bij die voortdurend bloed aan de knuisten hadden. We keken er nauwelijks van op, het geweld was over komen waaien uit Engeland en je moest gewoon heel hard kunnen rennen. Dat kon ik.
Het geluk zat overal. Alle opwinding, alle geluiden, het gezang, het gevaar en de golven van aanvallen die onze mannen richting B-Side lieten rollen. Als Wim Woudsma, René Smit en Hans Voskamp, stuk voor stuk local heroes, het op de heupen kregen en Cees van Kooten en Jantje Groeneweg voorin oorlog begonnen te maken, trilde de Adelaarshorst van genot. Bij corners kwam John Oude Wesselink onze luchtmacht nog even versterken en we hoopten altijd vurig op een vrije trap rond de zestien, dan trad Ton Witbaard met zijn hoog gedragen korte broek naar voren en die schoot hem of stijf in de kruising of gruwelijk hard de tribunes in. Beide opties vonden we erg fijn. Nooit kon ik bevroeden dat dit jongensgeluk totaal niet vanzelfsprekend was. Dat het ooit op zou kunnen houden, dat de tijden zouden veranderen. Natuurlijk, soms hopte er een speler van club naar club, soms kreeg een trainer zijn ontslag en kwam er een andere ouwe man ingevlogen, maar veel bleef altijd wel hetzelfde. Wij waren JOW, Knakkie en Cees van Kooten. Zo simpel was het leven.
Het Go Ahead van mijn zoon speelt met Paul Pogba, Raheem Sterling en Marcus Rashford. Zijn lockdownleven vult zich met Playstation. Als hij naar het echte Kowet kijkt verveelt hij zich al snel en vindt hij jongens met een hoog Playstation-gehalte het leukst. Mijn liefde voor de stylist Philippe Rommens gaat aan hem voorbij, hij vindt Okkie Heil met die grappige kop en dito kapsel interessanter. Dat ik al ruim een maand me triest voel omdat Kees ons gaat verlaten en dat vertrek voor mij maar niet goed wil voelen, ach, mijn zoon stelt gewoon Pep Guardiola aan.
In tijden van pandemie ben ik niet de man die schreeuwt. Ik word steeds stiller en vind en weet steeds minder. Van mij wordt niets afgenomen, ik eis liever niks op. Ik koester mijn jongensjaren en tel de zegeningen. Wat ik steeds sterker voel is een diep verdriet voor de jeugd. Als trainer/coach van een JO15-team, jongens die geboren zijn in 2007, zie ik een toenemende dofheid in hun ogen. De zorgen stapelen zich op. School? Het gaat van quarantaine naar leerachterstand, de veel te hoge verwachtingen konden al niet worden waargemaakt, maar nu is het alleen maar blokken geblazen tegen de klippen op. En ze zijn al zo moe van het niks doen. Omdat ze hoofdklasse spelen mochten ze een tijdlang geen wedstrijden afwerken en trainen mocht enkel op godsonmogelijke tijden. Nu alles weer een beetje mag, hebben ze overal last. Het ultieme modewoord. Last.
Ouders gillen: ga naar buiten. Bewegen. Wandelen. Ja, doei. Weet je wel hoe suf dat is. Rennen en rellen willen ze, feesten en naar het voetbal, om te dansen, te juichen, te beleven. In de wedstrijd zitten ze heel anders dan onze generatie, vandaag juichen ze voor de helden van nu die volgend jaar op zeker elders spelen, het maakt ze geen donder uit. Op hun computer is alles zo weer hersteld en kopen ze alle wereldsterren om ze in roodgeel te toveren. Vluchtigheid is hun grootste vijand, al lijken ze er nauwelijks last van te hebben. Het is iets in de hoofden van romantici.
Nee. Ik spreek er geen schande van dat nu slechts een derde deel van de Adelaarshorst zich mag vullen. Het baart me wel enorme zorgen. Juist de nieuwe generatie, de jeugd, de van alle waarheid losgerukte jongeren, moeten in grote getalen binnenstromen om de ware verrukkingen van het leven te kunnen ervaren. Haal ze weg uit die huizen, waar de besmettingen het meest worden doorgegeven, laat ze zingen en springen in de stadions, buiten, waar het veel gezonder is. Laat ze hun idolen de vleugels geven waarop ze hoger vliegen dan mogelijk is. Als ik duizend seizoenkaarten zou hebben voor Go Ahead zou ik ze allemaal weggeven aan de jongens en meisjes die alles nog moeten ontdekken. Ik gun ze dat. De liefde voor een club moet je al heel jong belijden, het is een liefde waar je een leven lang op een gezonde manier van geniet. Dat inzicht schreeuwt om een plan, een visie, een daad. Ruk ze weg achter hun blauwe schermen en laat ze vrij, laat ze ontdekken wat voor een grenzeloos geluk het is supporter te zijn. En ga niet zeggen dat ze elkaar dan meer kunnen besmetten dan op school of thuis, want dat is gewoon niet zo, dat is een van de weinige dingen die ik wel weet. Laten we een stapje opzij doen en laat ze gaan. Een stadion vol verleden, gevuld met louter toekomst.