Wekelijks delen vier bekende Deventenaren met rood gele roots, hun visie op Go Ahead Eagles en meer. Robert Heukels, Gerard Somer, Erdal Ascipinar en Marco Timmer wisselen elkaar wekelijks af met een eigen column over hun cluppie. Ditmaal is het weer de beurt aan Robert Heukels.
Angst versus lef
Bij mijn oma thuis hingen ze vroeger op de gang. De tegeltjeswijsheden. Een ervan was: een mens lijdt het meest onder het lijden dat hij vreest. Vanaf mijn oma’s huis op Tuindorp was het tien minuutjes lopen en dan was je in de Adelaarshorst. Daar zaten ze, al die mensen die het lijden vreesden. ‘Fooi, het is niet best,’ was een geijkte zin. Wij van Deventer kunnen fantastisch mopperen. Doemdenken. Fikse saus zwarte humor eroverheen. Indekken. ‘Het zal me benieuwen.’
Ik geef het niet graag toe, maar er is een kleine periode in mijn leven geweest waarin ik even wat minder bij Go Ahead kwam. We speelden inmiddels al een fikse tijd in de eerste divisie, Jan van Staa was trainer, op het veld stonden weinig hoogvliegers. We moesten tegen Emmen en dat stelde ook niks voor, maar onze rechtsback schoot desondanks in blinde paniek alle ballen over het dak. Zo’n wedstrijd. De sfeer was belabberd. Lege plekken overal. Gefluit, gemor, lamlendigheid. Na die wedstrijd was ik het allemaal een beetje beu, dat pessimisme. Een zwak moment in mijn roodgele leven.
Marc Overmars gaf me de club terug. Het was in de tijd van Loval, Ars, Parnela en nog wat nieuwe helden toen Marc bleef appen: kom weer eens kijken, het is echt leuk. Hij had gelijk. Het leek wel of een loodzware deken van de club was afgehaald. Ik proefde hoop en optimisme, de ploeg speelde fris, verzorgd en aanvallend, het publiek maakte lawaai voor tien. We wonnen prompt een periodetitel, die kreeg je toen al na vijf wedstrijdjes, maar toch. Ik had kippenvel over mijn hele lijf.
Sindsdien winnen de jaren van de hoop en het lef meer en meer van de jaren van doemdenken en angst. Andries Ulderink, Erik ten Hag, Foeke Booy, Hans de Koning en Kees van Wonderen bleken de architecten van de moed en de progressie. Van flair en van mogelijkheden, van vreugde en succes. Af en toe kregen we een enorme dreun om de oren en zakten we als een plumpudding in elkaar, maar de helse tocht van middenmoot eerste divisie naar onderkant eredivisie transformeerde steeds meer van droom tot werkelijkheid. Er viel tussen al het mopperen door steeds meer te juichen.
En nu zijn we terug waar we om de een of andere reden denken thuis te zijn: de eredivisie. Al weer. De laatste tien jaar zijn voor een club met weinig middelen feitelijk een feest. Het vierde seizoen op het hoogste niveau staat al weer voor de deur, op Teletekst hoeven we 829 en 830 niet meer te bekijken, het is gewoon 818 en 819, ons logo zoeft gezellig mee op televisie tussen de logo’s van Ajax, Feyenoord en PSV, de IJsselderby is terug, Twente en Heracles komen op bezoek, mensen wat een weelde. En we worden ook nog eens aangevoerd door mannen met visie en verstand.
Maar ja, er blijft altijd diep in ons iets knagen. Het geluk van de promotie en het behalen van al die records maakt in Deventer al weer langzaam plaats voor spanning. Redden we het wel met deze selectie? We gaan er toch niet meteen weer uit? Supporters zeggen: moeten we niet meer lef tonen en minder angstig zijn, dus nu investeren in spelers die we eigenlijk niet betalen kunnen? De club zegt: we zijn helemaal niet bang, maar willen groeien met verstand. En zo komt er een hele reeks spelers waarvan niemand ooit heeft gehoord, spelers die op de groei worden gehaald. Waar anderen namen halen, halen wij hoop en toekomst. Ik vind dat wel wat hebben.
Ik vind dat een mens niet moet lijden onder wat hij vreest, maar moet vechten voor wat hij droomt. Dat is de essentie van sport. Ik geloof in teams die bevlogen begeleid en vanuit intrinsieke motivatie groter groeien dan ze waren. Ik geloofde vanaf de allereerste minuut op het EK in Italië. Daar stonden geen super spelers, daar stond een eenheid. Op het veld, buiten het veld. Ik geef zelfs toe: de helft van de spelers kende ik nauwelijks en ze bleken soms bij clubs als Sassuolo te voetballen. De kennismaking met dit geweldige stel was er niet minder aangenaam om. Zelfs de oudste spelers bleken jonge honden, de jonge honden brachten de energie van de jeugd.
De realiteit is dat Go Ahead weliswaar tussen wal en schip peddelt, maar het ook al best lang goed doet. Als springplank voor vele spelers, als club die reuzen flink kan verrassen, als dappere eenheid. Ja, er waren ook groeipijnen, verkeerde keuzes, pijnlijke leermomenten, maar de lijn gaat wel degelijk al heel lang omhoog. En nu is er een fase waarin we als een jonge, stoere ploeg de veel duurdere, grotere clubs bij de strot willen pakken. Daarin past geen angst, geen pessimisme, daarin past een orkaan van geluid, optimisme, lef. Geen lijden dat we vrezen, we groeien er dwars doorheen met de hele roodgele familie, zij aan zij, schouder aan schouder. De voetbaltoekomst is aan ons, zo moet het zijn.