Een aantal (on)bekende Deventenaren met roodgele roots delen iedere week hun visie op Go Ahead Eagles en meer met ons. Deze week is de beurt aan Edwin Lugt die o.a. enkele jaren voorzitter van Go Ahead Eagles is geweest.
Jan-Willem van Dop en de (gebrekkige) visie van Ajax
Met veel plezier lees ik iedere week de columns van mijn mede-columnisten Erdal, Gerard en Robert. Ieder vanuit hun eigen invalshoek en binding met de club geschreven: Erdal als die-hard supporter, Gerard als oud-speler en -bestuurder en Robert als oud-teammanager en -bestuurder. De eerste een gevoelsmens die van zijn hart geen moordkuil maakt, de tweede een beschouwende realist en criticus, de derde een romanticus en woordvirtuoos. Alle drie al tientallen jaren aan Kowet verbonden, iets waar ik met mijn slechts tien jaar schril tegen af steek….
Hoe dan ook, als oud-bestuurder probeer ik de verrichtingen van onze club vooral op bedrijfsmatig gebied te volgen. En eerlijk is eerlijk, ik denk dat de club er qua beleids- en bedrijfsvoering nog nooit zo goed heeft voorgestaan en daarmee ook aanzienlijk beter dan tijdens de 5 jaar dat ik de voorzittershamer mocht hanteren.
Dat heeft, zoals ik in mijn vorige column al schreef, veel zo niet alles te maken met de huidige structuur van de club, de aard van de meerderheidsaandeelhouder en de aanwezigheid van een volwaardige directie die kwaliteit herbergt, stabiliteit uitstraalt en, in het geval van Jan-Willem van Dop, over een schat aan ervaring beschikt.
Dat laatste is essentieel in het hedendaagse voetbal, aangezien ‘het spel buiten de lijnen’ (lees: in relatie tot de KNVB en bij de belangenorganisatie Eredivisie CV) soms behoorlijk hard gespeeld kan worden. Het is dan van groot belang dat de clubvertegenwoordiger over o.a. dossierkennis, sterke verbale kwaliteiten en een soort ‘door roeien en ruiten gaan’-mentaliteit beschikt.
Met Jan-Willem van Dop hebben we zo iemand in huis en daar mogen we erg blij mee zijn. Jan-Willem loopt inmiddels al meer dan 25 jaar in het wereldje rond en troeft daarmee vrijwel alle bestuurders en professionals in het Nederlandse betaald voetbal af.
Ik moet toegeven dat ik, toen ik van 2002-2008 als directeur van de Coöperatie Eerste Divisie de belangen van de clubs uit de -destijds- Jupiler League behartigde, hem af en toe wel kon schieten. Jan-Willem diende destijds (tot 2005) Feyenoord als Directeur Algemene Zaken en vanaf 2005 FC Utrecht als Algemeen Directeur / Voorzitter.
In die posities vertegenwoordigde hij derhalve de belangen van clubs aan de bovenkant van de Eredivisie. Dat kon hij op een nogal rechtlijnige manier doen, compromisloos en af en toe behoorlijk ‘hoekig’ communicerend. Ik trok dat slecht en noemde het altijd een beetje ‘de arrogantie van de grote club’ die niet bereid was om in het belang van het totale Nederlandse voetbal te denken.
Nu Jan-Willem echter in ‘ons kamp’ zit, is het mooi om te constateren dat het hem niet uitmaakt hoe groot of machtig zijn werkgever is: het belang van de club die hij vertegenwoordigt, is leidend en hij schroomt daarbij niet om voorop in de strijd te gaan. En dat is niet alleen uitzonderlijk maar tevens van grote waarde, want in de conservatieve Nederlandse voetbalwereld win je de populariteitsprijs niet als er tegengas wordt gegeven, iets dat ik zelf ook verscheidene keren aan den lijve heb mogen ondervinden.
Daarbij komt dat de beperkte dossierkennis bij kleinere clubs, o.a. veroorzaakt door de korte ‘gemiddelde levensduur’ van directeuren en bestuurders (minder dan 3 jaar), eveneens niet helpt. De grote clubs hebben namelijk specialisten op de loonlijst die wél over dossierkennis beschikken.
Veel nieuwelingen laten zich om die reden dan ook niet of nauwelijks tijdens vergaderingen horen en hebben vervolgens snel de neiging om de lijn van de grote clubs te volgen. Het is dan ook erg prettig om te lezen dat de gepokt en gemazelde Jan-Willem zich recent tijdens een bijeenkomst waar o.a. de eeuwigdurende discussie binnen de Eredivisie CV over de onderlinge geldverdeling op de agenda stond, ‘zeer vocaal’ heeft uitgelaten.
Door dit te doen, schopt hij nadrukkelijk tegen de schenen van enkele grote clubs die van mening zijn dat het hele Nederlandse betaald voetbal volledig om hen draait en dat alle andere clubs om die reden bijkans op de knietjes moeten om hen voor hun ‘genereuze bijdrage’ uit de televisierechten-pot te bedanken.
Dit, terwijl er bij de Eredivisie in werkelijkheid sprake is van een schandelijke geldverdeling met een in vergelijking tot andere, ook grote Europese competities compleet uit het lood geslagen verhouding van 5:1 tussen de hoogste (Ajax) en laagste (FC Volendam) uitkering. Ter vergelijking: in de Bundesliga, Serie A en La Liga bedraagt deze verhouding 2,4:1 en in de Premier League zelfs 1,6:1. Voetbal International bestempelde de Eredivisie al eens als de ASO-league en ik kan het daar niet mee oneens zijn.
In dat kader is met name de (gebrekkige) visie van Ajax stuitend te noemen: enerzijds klagen dat er binnen de Eredivisie te weinig weerstand is en anderzijds niet bereid zijn om de televisiegelden eerlijker te verdelen. Met een omzet van € 160 miljoen zou Ajax zich echter moeten realiseren dat € 1 miljoen extra spelersbudget (bijna +25%) voor een club als Go Ahead Eagles (omzet € 10 miljoen) een fors positief effect op de kwaliteit van de spelersgroep zal hebben, terwijl bij hetzelfde Ajax die € 1 miljoen (1% van het totale spelersbudget) al verdwenen en vergeten is, voordat het bedrag überhaupt is uitgesproken.
Vanzelfsprekend is het van groot belang dat de Nederlandse topclubs goed in Europa presteren, maar dit kan mijns inziens prima samengaan met meer ‘competitive balance’ binnen de Eredivisie, ofwel zonder oneigenlijk voordeel van enkele clubs t.o.v. anderen. Sterker nog, onderzoek heeft uitgewezen dat meer weerstand in de nationale competitie de internationale prestaties zelfs bevordert, spelers worden immers beter naarmate zij sportief meer uitgedaagd worden c.q. meer tegenstand hebben.
Het is te hopen dat Jan-Willem er in zal slagen deze boodschap eindelijk eens in de breinen van met name onze hoofdstedelingen te laten doordringen zodat de term ‘solidariteit’ waar men altijd zo prat op gaat, niet uitsluitend met de mond wordt beleden.